#347

De voorbije Veerstal Han Breedveld

Veerstal van West naar Oost
De Veerstal van west naar oost (bron SAMH)


De Veerstal, een zomerochtend in 1947. Ik was nét vijf jaar geworden. Wij waren de vorige dag naar Gouda verhuisd. Ik zat voor ons nieuwe huis, op het stoepje met het hardstenen paaltje. En ik keek met open mond naar alle drukte om mij heen.

Het was hier zo anders dan in het stille dorp waar ik vandaan kwam. Dit was de Grote Stad. Hier was voortdurend leven en beweging. Hier bruiste het. Hier, op het stoepje met het hardstenen paaltje, is mijn leven begonnen.

Warmbloedig front

De Veerstal vormde in die tijd het warmbloedige front van Gouda aan de Hollandsche IJssel. Het was een verrukkelijke plek om kind te zijn. Tussen onze straat en de rivier, achter een groep van reusach­tige oude iepen, en achter de oprit naar de brug over de Mallegatsluis, lag een kade waar voortdurend schepen aanlegden. De kade was bezaaid met tros­sen, ankers en vaten waarachter we verstoppertje speelden en ondeugende dingetjes deden. En aangezien wij hier een bovenhuis bewoonden, keken wij, over de drukke rivier heen, recht in de landelijke stilte van de Krimpenerwaard. Maar dat ontdekte ik pas toen ik een bril had gekregen, vlak na mijn zesde verjaardag, omdat ik niet goed op het schoolbord kon zien. Daarvóór hield mijn wereldje bij de loswal op.

Volop bedrijvigheid langs de IJssel

Onze straat was vól bedrijven, winkels en dienst­verle­ning, alles gericht op de drukke scheepvaart op de IJssel. Naast ons huis was de zeilmakerij van Piet Revet en zijn broer Leen die, als hij even niets anders te doen had, in het zonnetje op een krukje voor de winkeldeur zijn staaldraden zat te splitsen. Aan de overzijde van de straat had Revet een echte benzi­nepomp, met een peilglas waarin hij de schuimende vloeistof omhoog zwengelde. Daarna legde hij een palletje om, zodat het glas via een slangetje leegliep in de tank van een auto of een motorfiets die naast de pomp stond te wachten. Maar dat gebeurde niet zo erg vaak. Het was vlak na de oorlog en er was in die tijd nog maar weinig gemotoriseerd verkeer.

Ratelende velgen

In onze straat gingen vooral bakfietsen, handkarren en paard en wagens af en aan. De ijzeren velgen ratelden de hele dag over de bakstenen, behalve waar de paardenvijgen tot een stug tapijt waren vastgereden, daar hoorde je ze dan even niet. En soms reden ze over de dekkleden heen die Revet gewoon op de straat had uitgelegd om ze te teren. Daar werd hij dan geweldig boos over. Dan uitte hij machteloze dreigementen, met name aan mijn adres, voor zover ik het in mijn hersens zou halen om óók over die dekkleden heen te lopen. En ik zat alleen maar stilletjes op mijn stoepje, naast mijn hardstenen paaltje!

Altijd wat te beleven

Hier, aan het front langs de rivier, was overal wat te beleven. Iets verderop, bij de aansluiting van de Peperstraat, had je aan de ene zijde de kapperszaak van Peek waar de schippers zich een bloempot lieten knippen, en aan de andere zijde de winkel van Endenburg, de scheepstuigerij en rederij met meer dan een dozijn rijnaken, waarvan er altijd wel een stuk of drie langs de kade aan de IJssel lagen afgemeerd om geladen en gelost te worden. Dagelijks stopte voor de winkel een wagen van Van Gendt en Loos met twee machtige Belgische hengsten ervoor, met afgeknipte staartjes. Mijn vriendinnetje Annie en ik zaten al op de hoge stoep op ze te wachten, omdat ze hier steevast hun dampende plas kwamen doen waar ze, naarmate dit werk vorderde, met al hun hoeven in kwamen te staan. ‘Ooh’, riep Annie dan, ‘jij kijkt er naar!’ Maar ze keek zelf het meest.

Pepermuntje en aai van tante Ata

Iets verderop had je de winkel in huishoudelijke artikelen van de gezusters Den Hollander. Ik was hier vaak voor de etalage te vinden, omdat dit de enige winkel in een wijde omtrek was waar ook wat speelgoed werd verkocht. Veel stelde het niet voor, zo vlak na de oorlog, maar voor mij was dit interes­sant genoeg. Het was hoofdzakelijk blik, maar er was méér wat mij boeide. Ooit heb ik – ik beken het nu – de verleiding niet kunnen weerstaan en geprobeerd een van de geverfde rubberen ballen te jatten die de dames argeloos in een zinken teil vlak achter de open deur hadden uitgestald. Maar de gezusters bleken, behalve wit en stil en betrekkelijk kortaf, vooral razendsnel te zijn. Ze hadden hun bal al teruggepakt, nog voor ik weer op straat stond. Vriendelijker was het gesteld bij tante Ata nog een eindje verderop, met haar zeepwinkeltje waar vroeger ook gloeiende kooltjes en emmers warm water te krijgen waren. Bij tante Ata kreeg je altijd een pepermuntje en een aai over je kop als je even langs kwam om een praatje te maken.

De paardenstront is verdwenen

Het is nu stil en leeg aan de IJssel. Dat wil zeggen: er is verkeer genoeg en er wordt genoeg geparkeerd. Maar verder is hier niets meer te beleven. De gemeente heeft vertwijfeld nog wat quasi stadsmuurtorens in het plaveisel nagemaakt, maar beter hadden hier de dekzeilen van Revet gelegen of, des­noods, het tapijt van vastgereden paardenstront.

Herstel doorvaart door binnenstad?

Maar … mijn hardstenen paaltje staat er nog steeds! Is er dan nog hoop, misschien? Gezien de Stedenbouw­kundige Visie voor de Binnenstad en haar Randen, die jaren geleden door de raad is vastgesteld, zou je het wel zeggen. De Haven krijgt weer een open verbinding met de IJssel, zeggen ze, zodat de doorvaart door de binnenstad weer wordt hersteld. Gaat die goeie ouwe Goudse binnenstad zich dan tóch nog een keer omdraaien, terug naar de rivier, zodat het stadhuis weer de goede kant op komt te staan? Het lijkt er wel op. Het zal misschien nog enige tijd vergen, maar dat is niet zo erg. We hebben immers geduld. Toch?