#161

De twee begrafenissen van Faes Dircksz Jan Wubbe Hiskes


Dit verhaal over Faes Dircksz speelt zich af in de periode van het ontluikende protestantisme, rond 1570. Het is een verhaal over een overijverige pastoor, koppig martelaarschap en de grenzen van tolerantie.

Gouda stond lang bekend als een tolerante stad. De pragmatische houding naar andersdenkenden, die mede voortkwam uit handelspolitieke overwegingen - Gouda was immers eeuwenlang een bloeiende handelsstad -, trok veel mensen aan die elders werden verjaagd vanwege hun afwijkende overtuigingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de reformatie lange tijd geen voedingsbodem vond in Gouda: de stad van Erasmus en Coornhert zag weinig in het strenge dogma van de reformatorische beweging.

De achtergrond - hoe tolerant was Gouda rond 1570?

Het is lastig om de strekking van de Goudse tolerantie vast te stellen. Niet alleen zijn de bronnen die we hebben schaars, maar de overgebleven bronnen zijn ook om velerlei redenen niet altijd betrouwbaar. Toch kunnen we aannemen dat er in Gouda rond 1570, de tijd waarin ons verhaal zich afspeelt, veel (al dan niet oogluikend) werd gedoogd. Mensen werden niet om hun overtuigingen veroordeeld, zolang zij de openbare orde niet verstoorden. De enige groep die niet van deze tolerantie mochten genieten waren de wederdopers, die bekend stonden als radicaal en maatschappij ontwrichtend. Het is dan ook geen grote verrassing dat enige individuen die ter dood werden veroordeeld vóór dat ons verhaal plaatsvindt, twee wederdopers waren.

Een verhaal uit de stadsgeschiedenis van Gouda

Wanneer stoeldraaier Faes Dircksz en zijn kompaan Ewiet Gerritsz, beiden wederdoper, zich in Gouda vestigen, is niet bekend. De heren moeten de aandacht op zich hebben weten te vestigen, aangezien pastoor Jodocus Bourgeois, die bekend stond als een ketterjager, zich in 1570 naar het bestuur van de stad spoedt om melding te maken van de twee vermeende ketters. Het stadsbestuur zag zich genoodzaakt om de twee op te pakken en te verhoren. Omdat beide heren openlijk aangeven wederdoper te zijn, ziet het gerecht zich genoodzaakt om de twee ter dood te veroordelen. Het geeft echter blijk van de tolerantie van Gouda, dat het stadsbestuur de veroordeling niet daadwerkelijk wil uitvoeren. Meerdere keren probeert men de heren uit vrije beweging de stad te laten verlaten en hoewel Ewiet al snel eieren voor zijn geld kiest, blijft Faes stug volhouden. Hij wijst elke kans die hem geboden wordt af, om zo een martelaarsdood te kunnen sterven. Uiteindelijk kon men niet anders dan het vonnis voltrekken, waarbij een deel van het stadsbestuur verstek liet gaan.

Hoe groot de indruk was die deze veroordeling achterliet, blijkt uit het feit dat het verhaal in vrijwel alle Goudse stadsgeschiedenissen is opgenomen. Er ontstond bij de bevolking van Gouda grote afschuw over dit vonnis, waarvoor de schuld voornamelijk gezocht werd bij pastoor Bourgeois. Dit algemene gevoel leidde ertoe dat de familie van Faes, die door de terechtstelling van de kostwinnaar berooid was achtergebleven, een huis uit de nalatenschap van pastoor Bourgeois toegewezen kreeg. Daarnaast werd het stoffelijk overschot van Faes opgegraven en opnieuw begraven in de Sint Janskerk in hetzelfde graf als - en bovenop de resten van - pastoor Bourgeois.