#361

Schipperscafés in de jaren 50 Han Breedveld

SAMH Cafe het Schippershuis aan de Veerstal bij de Rotterdamse Poort rond 1950
Café het Schippershuis, aan de Veerstal, bij de Rotterdamse Poort, rond 1950. Bron: SAMH

Dit verhaal is geplaatst in de categorie sport, spel & recreatie, bedrijvigheid.

Alle categorieën


De schippers die in de jaren 50 aan de loswal en in de Haven aanlegden, konden aan de rivierzijde van de stad alles vinden wat ze nodig hadden. Niet alleen aan de Veerstal en de Haven, ook aan de Peperstraat en de Bogen bevond zich een verscheidenheid van op de rivier gerichte bedrijvigheid.

In dit deel van de stad bevonden zich veel schipperscafés . Aan de Veerstal had je er meteen al twee, al moet gezegd dat daarvan het oudste, het Groot Schippershuis, juist gesloten werd toen wij hier kwamen wonen. Van dit café herinner ik me alleen een grote zwarte herders­hond die grauwend tegen de deur opsprong als je het in je hersens haalde om voorbij het pand te lopen. Ik klepperde dan treiterig met de brievenbus, waarna het beest aan de binnenzijde de boel verder afbrak.

Hortensius

Het andere café was Hortensius, dat aan het ‘dode stuk’ van de Veerstal was gelegen, tussen de Bogen en de Mallegatsluis. Vroeger was hier de doorgaande weg naar Rotterdam, via de Rotterdamse Poort met een ophaalbrug over de sluis. Maar in mijn tijd was de doorgaande weg al naar de rivierzijde en de ophaalbrug naar de Wachtelstraat verplaatst. Dit ‘dode stuk’ was onze speelplek bij uitstek. Er lagen de zware stammen van de iepen opgestapeld, die eerder langs de dijk hadden gestaan, maar oud en ziek en vermolmd waren geworden. Tussen de stammen bouwden wij wigwams en leverden wij indianengevechten.

Walm van rook en verschraald bier

Wij bleven op enige afstand van Hortensius. Buiten hing, zelfs als de cafédeur gesloten was, de walm van rook en verschaald bier. Binnen werd ingenomen, geruzied en zelfs gevochten, hetgeen bleek als de deur plotseling werd opengesmeten en een klant de straat werd opgeschopt. Bij die gelegenheden hielden wij ons schuil tussen de stammen. Eens – ik was allang onder mijn dakkapelletje te slapen gegaan – is zo’n uitgezette klant op de stoep van het stenen trapje tegenover ons huis gaan zitten om daar meer dan een uur lang onafgebroken te vloeken, in alle mogelijke varianten en toonaarden, begeleid door het schrille gekef van zijn hondje. Het was een inferno, daar onder de jagende wolken en de heldere maan. Als de wereld ooit zal vergaan, zo dacht ik toen huiverend, dan moet het nú zijn. Maar het viel mee. Na verloop van tijd daalden man en hond af naar hun kajuit en werd het stil.

Boze Tante Lena

Hortensius is al lang verdwenen. Het sloopwerk werd aangevangen door de gigantische iep die recht voor ons huis stond. Ook deze boom was ziek en vermolmd en moest dus worden omgehakt. Maar hij viel de verkeerde kant op en donderde eigengereid bovenop ons laatste schipperscafé. Ik herinner me de krakende klap nog heel goed. En ook herinner ik mij mevrouw Hortensius, bij haar klanten inmiddels meer bekend als ‘Tante Lena’, die door haar verwoeste kapconstructie heen met gebalde vuisten en hoge uithalen tegen de verbouwereerde tuinlieden beneden stond te schelden. Het pand werd enige tijd later afgebroken, samen met de rij verzakte huisjes aan de Bogen.